Brieven vanuit Rome. 

 

Aan de Eerbiedwaardige Broeder Albertus, Aartsbisschop van Mainz en Maagdenburg,  

Administrator van Halberstad, (principi electori) en Primaat van Germanie. 

 

 1517, 26 november. Leo X 

 Eerbiedwaardige Broeder, heil en apostolische zegen. 

 

Wij zenden onze geliefde zoon Joannes Heytmers, van Zouve in leven, clericus van het bisdom Luik, Commissaris van ons en van de H. Stoel, naar de beroemde volkeren van Germanië, Dacie (a/d Donau), Zweden, Noorwegen en Gothië, om waardevolle en oude boeken op te sporen, die door de tijd zijn vergaan. In deze zaak sparen wij geen onkosten of uitgaven om, zoals we ons vanaf het begin van ons Pontifikaat hebben voorgenomen, -dat alleen aan de Aller-hoogste eer en glorie zou zijn- beroemde mannen in alle takken van de kunst (quovis viritutum genere), bijzonder letterkundigen, zoveel we met de hulp van God kunnen, te beschermen, op te beuren en te helpen.


Wij hebben vernomen dat er bij U of in plaatsen die aan uw gezag zijn onderworpen, veel van genoemde oude boeken zijn, bijzonder van de Romeinse geschiedenis, die ons nauw ter harte gaan. 


Vermits het in onze bedoeling ligt zulke boeken, zoveel er ons in handen komen, terug in ‘t licht te geven, tot algemeen nut van de letterkundigen, sporen we U aan, vermanen we U en bezweren we U in de Heer, met alle genegenheid en met de meeste aandrang, om als ge ooit een verdienstelijke daad wilt stellen, ofwel een trouw en nauwkeurig afgeschreven eksemplaar van al die boeken, of, wat we liever hebben, die oude boeken zelf zo gauw mogelijk aan ons over te maken, om ze terug te ontvangen zo gauw ze hier afgeschreven zijn, volgens de verplichting aangegaan door onze Apostolische Kamer, of die genoemde Joannes Heytmers, onze Commissaris, drager dezes, die daar voldoende opdracht voor heeft, in naam van genoemde Kamer oordeelt te moeten aangaan. 


En omdat genoemde Joannes beloofde ons binnen korten tijd het 33° boek van Titus Livius, over de Macedonische oorlog, te zullen overmaken, hebben we hem toevertrouwd het aan U te geven, opdat Gij ‘t zo gauw ‘t mogelijk zal zijn door ‘n betrouwbare boodschapper aan ons of aan onze geliefde zoon Phill. Beroaldus, Bibliothekaris van ons Paleis, zoudt zenden. 

Daar we aan dezelfde Jo.een zeker (bepaalde) som geld hier in de Stad hebben doen tellen, voor de onkosten, reeds gedaan of nog te doen, en wij moeten copisten voor werk nog wat te betalen, meer dat in ‘t geldelijk zij, willen wij, en zo bevelen wij U, om na ‘t vernoemde boek van Titus Livius te hebben ontvangen, de som van 147 dukaten te betalen of te doen betalen aan dezelfde Joannes, uit de gelden van de provincies ten voordele van de fabriek van de basiliek van de Prins der Apostelen in Rome; welke geldsom wij toestaan op te nemen in de rekeningen van U met onze Kamer, zoals we voor deze keer met deze (breve) aannemen en bevelen aan te nemen. 


Help daarenboven dezelfde Jo. met vrijgeleiden, brieven en hulpmiddelen, sta hem bij doorheen uw provincies om boeken weg te nemen, blijf desnoods borg voor hem, dat genoemde boeken binnen bepaalde tijd door ons worden teruggegeven en op hun plaats terug gesteld worden.

 

Als U dat doet, zoals we overtuigd zijn, zal Uw naam groot zijn bij de letterkundigen en zult U ons een grote dienst bewezen hebben. 

 

Gegeven te Rome, onder Vissersring, de 26 November 1517, in het 5° jaar van ons Pontifikaat.  


      Ja. Sadoletus.  

 

1517, 1 december. Pauselijke Brief. 

Leo X. 

 

Beminde zonen, heil en apostolische zegen. 

 

Onze beminde zoon, Joannes Heytmers uit Zoue, in leben clericus van het bis-dom Luik, die we onlangs bestemden als bijzondere bode en Commissaris van ons en van de H. Stoel, naar de beroemde volkeren van Germanië, Denemarken, Noorwegen, Zweden en Gothië, om oude en gezochte boeken op te sporen, heeft ons verhaald een brief te hebben ontvangen van iemand die hij er voor aanstelde, waarin hem werd meegedeeld dat hij in uwe bibliotheek een oude Codex ontdekt had waarin al de 10 boeken van Titus Livius verzameld zijn, en dat hij van U verkregen had die boeken te mogen overschrijven, daar het niet mogelijk is de oorspronkelijke Codex te hebben.


Wij loven waarlijk uwe menslievendheid en uwe gehoorzaamheid jegens de H. Stoel. Inderdaad, beminde zonen, hadden wij vanaf het begin van ons pontifikaat de bedoeling, om beroemde mannen in alle takken van de kunst, bijzonder letterkundigen, zoveel we met Gods hulp kunnen, op te beuren en te helpen beschermen. 


Daarom doen we die oude en gezochte boeken, zoveel we er ontvangen, eerst 

door zeer geleerde mannen, die er Goddank in onze Curie aanwezig zijn, verbeteren en dan op onze kosten, tot algemeen nut van de geleerden zorgvol drukken. Maar als we de oorspronk-elijke boeken niet hebben, kan ons plan niet uitgevoerd worden, omdat die boeken als men de eksemplaren alleen gezien heeft, onverbeterd niet in het licht gegeven worden. We hebben aan de Apostolische Kamer bevolen voldoende voorzorg te nemen om die boeken volledig en ongeschonden aan hun eigenaars terug te geven, zo gauw ze hier overgeschreven zijn. Genoemde Joannes, die we daarvoor als Commissaris hebben aangesteld, heeft voldoende macht om de Kamer te dwingen tot gezegde teruggave, op de manier en in de vorm welke hij wil. We beogen enkel het voordeel en het nut van de geleerden. 


Daarover kunnen ook onze geliefde zonen de Abt en het konvent van het klooster van Corvi, O.S.B. van het bisdom Paderborn, onze overvloedige getuigen zijn. Uit hun bibliotheek waren de gezochte 5 eerste boeken van de geschiedenis van Aug. Corn. Tacitus gestolen. Uiteindelijk kwamen zij in onze handen. Nadat die boeken onderzocht en verbeterd waren door de genoemde mannen die in onze Curie zijn, hebben we die boeken, samen met de anderen werken van genoemde Cornelius die er waren, op onze kosten doen drukken. Daarna hebben we een volume van genoemde Cornelius, verbeterd en gedrukt, zoals we reeds zegden, en niet onaardig ingebonden, aan gezegde Abt en konvent gezonden; zij konden het in hun bibliotheek zetten in de plaats van het gestolene. En opdat zij zouden erkennen dat uit dit meenemen voor hen eerder een voordeel dan een nadeel voortkwam, hebben wij hen voor de kerk van hun klooster een eeuwigdurende aflaat verleend. Waarover we U en al de uwen met alle genegenheid, in naam van de H. Gehoorzaamheid vermanen, opwekken en in ware liefde i. d. Heer vragen om als ge ons een grote dienst wilt bewijzen, dezelfde Joannes in uwe bibliotheek binnen te brengen en daaruit genoemde Codex van Livius, en de andere die hij zou willen, langs hem aan ons te laten zenden, om ze allemaal terug te ontvangen en van ons een goede beloning mee te brengen. 


Gegeven te Rome onder de Vissersring, de 1e December 1517, in het 5e jaar van ons pontifikaat.  

                                                                

            Ja. Sadoletus. 

 

“Decades”: Een werk van 10 delen, stukken, waarin Titus Livius zijn historiën verdeeld heeft. 

 



Discussie over de nieuwe media in de vijftiende eeuw


"Wat nieuw is, is gevaarlijk, verwerpelijk en verderfelijk…"
De ergernis is van alle tijden.


Wanneer humanist Giovanni Andrea Bussi onder de beschermende vleugels van paus Paulus II, tussen 1468 en 1472, en met medewerking van leerlingen van Gutenberg, zijn eerste boektitels op de markt brengt, is hij heel enthousiast. Anders dan de prachtige middeleeuwse handschriften, die door de adellijke heren en al even adellijke abten zorgvuldig geborgen bleven, kan nu iedereen, rijk en arm, zich aan het lezen zetten (diligentiam legendi excitamus), herinneringen oproepen (memoriam provocamus) en wijsheid vergaren (sapientiam poscimus).


Niccolo Perrotti (1429-1480, secretaris van kardinaal Marco Bardo en neef van vernoemde paus Paulus II deelt weliswaar zijn enthousiasme, maar uit onmiddellijk uiterst kritische bedenkingen. Dik 500 jaar geleden, evenwel brandend actueel. Maar ook moderne, oude spreekwoorden blijven gelden, zoals dat van het kind en het badwater.


Perrotti : “Maar vandaag, zo gaat dat nu eenmaal met de ijdele verwachtingen van de mensen, gaat de zaak een heel andere kant uit. Zeker wanneer iets dat ooit goed geschreven werd, uiteindelijk verdraaid en bedorven wordt. Is het dan niet beter zich van deze producten te ontdoen, in plaats van de in duizenden exemplaren over de ganse wereld te verspreiden ? Moet men niet verhinderen dat de geleerden zoveel onwaarheden lezen ? En is het niet evenzeer beter de waarheid niet te kennen, in plaats van het foute te lezen. Zoals de waarheid verzwijgen een geringere zonde is, dan de onwaarheid te zeggen.” (sic)

Gelezen en doorgegeven door Tony Waegeman 


Niccolò Perotti















Perotti, Italiaans humanist en grammaticus, aartsbisschop van Siponto, verklaarde oorspronkelijk dat hij dacht dat de komst van de boekdrukkunst een onschatbare zegen voor de mensheid was. Totdat hij in 1470 Bussi's editie van Plinius' Historia naturalis, uitgegeven in Rome, zag en zich ergerde over het groot aantal fouten dat hij erin ontdekte.

 Mannen met een geringe kennis zouden vanaf nu in staat zijn om wat ze maar wilden in honderden exemplaren te publiceren, zonder enige soort redactionele verantwoordelijkheid of controle! In 1471 schreef hij aan de paus en vroeg hem om een raad van geleerde correctoren op te richten (hij dacht daarbij aan zichzelf) om elke tekst die in Rome zou worden gepubliceerd, nauwkeurig te onderzoeken vóór die kon gedrukt worden.

Perotti's inspanning wordt beschouwd als de eerste oproep tot perscensuur.

(15 september 2020)